zondag 11 december 2011

Neus

Een week geleden haalde ik het boek 'Holleeder' van Auke Kok uit de bibliotheek. Een mooi verhaal over de halve en hele criminele wereld van die mooie, die fijne Amsterdamse Jordaan in de jaren '70 en '80. Hoe meer ik er in begon te lezen, hoe meer beschrijvingen ik over Willem H. te lezen kreeg, hoe meer ik het gevoel kreeg dat ik die man ontmoet en gesproken heb.

We woonden vijftien jaar geleden in de Waterwijk in Almere. Vlak bij ons huis, tegenover de Jumbo, stond een café, genaamd 'Moeders pot'. Het stond midden op een pleintje, waar van de architect geen bomen mochten groeien, dus waar altijd een koude, snijdende wind stond. Het café zelf was een vierkant schuurtje met hagelwitte vitrages voor de ramen. Er kwamen daar geen mensen uit de buurt, maar duister kijkende types in grote, nieuwe auto's. Met andere woorden: ik kwam er graag. Soms noemde ik Moeders Pot gekscherend tegen mijn vrienden Moeders Potenrammer.

Het interieur was één en al Ajax. Affiches, foto's, vaantjes, spandoeken,  aangevuld met gokapparaten, een knoeperd van een televisie, die alleen met voetballen werd aangezet. De gesprekken aan de bar gingen meestal over Ajax. Over Johan Cruijff ging het en Louis van Gaal. Kom daar vandaag de dag nog maar eens om. De eigenaars van Moeders Pot waren Kees en Carola, een echtpaar, aangevuld door hun dochter, een prachtige blondine in strakke, zwarte kleren, die Bianca heette. Bianca was ongelofelijk sexy en wist dat ik graag een vaasje met een keteltje lustte. Ook daarom kwam ik er graag. En omdat ik daar een lekker sigaretje kon roken wat thuis niet meer mocht en zo.

Goed.  Mijn vrouw en kinderen waren naar bed, ik verveelde me, een uitgelezen moment om naar Moeders Pot te gaan. Het was er vrij rustig. Bianca was er niet.  Carola tapte me zwijgend een biertje in. Ze was gespannen. Uit de luidsprekers zong Koos Alberts een droevig lied. Ik dronk mijn biertje leeg en wilde weggaan, toen er twee mannen binnen kwamen. Carola begon zich meteen voor ze uit te sloven. De een was groot, was goed gekleed en had een grote neus. De ander was een rat-achtig jong ventje, dat deed denken aan Steve Buscemi in een van zijn oude, griezelige rollen. De man met de grote neus ging naast me staan. Hij keek me aan. Hij grinnikte. Ik zag er uit als een professor. Ik zie er altijd uit als een professor, maar ik ben nooit een professor geweest. De meeste professoren zien er minder uit als een professor dan ik.
'Wat vind je van die muziek?' vroeg de man met de neus, terwijl hij nipte aan zijn colaatje. Marco Borsato zong een droef lied.
'Geweldig,' zei ik. 'Ik hou hier wel van. Het zijn goed gemaakte liedjes.'
De man met de neus lachte. 'Heb je zelf iets met muziek?' vroeg hij.
'Ik speel gitaar.'
'Roch 'n Roll?'
'Nou, ik vind Johnny Jordaan eigenlijk heel goed. Die hoor je veel te weinig.' In die tijd was net de serie over Johnny Jordaan op televisie, waarin Kees Prins de beroemde volkszanger met z'n lefsnikkie speelde.
'Hebbie een plaatje van Johnny Jordaan op dat ding staan?' vroeg de man met de neus aan Carola. Carola ging ogenblikkelijk zoeken.
'Ja. Johnny Jordaan.' mijmerde hij. 'God, wat heb ik dat vroeger vaak gehoord.Wil je een pilsje vamme?'
'Nou graag.'
Carola staakte het zoeken en ging ogenblikkelijk aan het tappen. Ze was altijd al vlijtig, maar zo vlijtig heb ik haar nog nooit gezien.
Steve Buscemi keek me aan vanonder de klep van z'n pet.
'Heb jij wat met die muziek uit de Jordaan?' vroeg ik.
'Tja,' zei de man met neus. 'Ik ben d'r geboren en daar krijg je een tik van mee. En waar kom jij vandaan?'
'Uit Groningen,' zei ik.
'Groningen,' zei de man met de neus. En hij noemde de namen van twee café's waar ik nog nooit van had gehoord. 'Die kroegen zijn allebei van mij geweest,' zei hij. 'Ze draaiden verlies, maar ik hield ze aan omdat ik verliefd was geworden op een temeier.'
'O, zo,' zei ik en nam een slok van mijn biertje. Twee kroegen aanhouden omdat je verliefd bent op een temeier. De normaalste zaak van de wereld. Het was warm in Moeders Pot. het bier smaakte me best. Ik begon me op een vreemde manier op mijn gemak te voelen.  Steve Buscemi dook steeds verder weg onder zijn pet. Hij was als het ware éen en al pet geworden.
'Ik kan niks vinden,' zei Carola. 'Is iets van Tante Leen ook goed?'
'Nee,' zei ik beslist. Ik hoor het liefst een langzaam nummer van Johnny Jordaan.
Carola keek angstig naar de man met de neus, die ze Wim noemde.
'Laat maar,' zei de man met de neus. 'Ik heb in de auto zat cd's van Johnny in de auto liggen. Daar geef ik je wel een van mee.'
'Daar hou ik je aan,' zei ik.
De man met de neus schoot in de lach. 'Daar mag je me zeker aan houden.'
Ineens richtte Steve Buscemi zich op.
'Wat is dat voor een gast,' riep hij uit. 'Is hij een fokking psycholoog of zo? Wat wil hij?'
De gesprekken aan de tafeltjes vielen even stil. Totdat de man met de Neus Steve gebaarde zich koest te houden. Wat hij dan ook ogenblikkelijk deed.
We praatten wat. Over Groningen, over muziek, over vage dingen die ons bezig hielden. Wim was een aardige man, al  had ik wel door dat er onderwerpen waren waar je beter niet te diep op in kon gaan.  Voor de rest kreeg ik de indruk, of ad ik de illusie dat we op dezelfde manier in het leven stonden. Misschien was de uitdrukkingsvorm anders, maar eigenlijk waren we allemaal toffe jongens. Toch?  Ik kreeg nog een biertje (ik mocht niet trakteren), hij dronk nog een colaatje.
Toen nam hij afscheid. Hij en Steve verlieten de zaak.
'En dat plaatje dan?' vroeg ik.
'O ja,' zei de man met de neus. 'Kom maar mee.'
Ik liep mee naar zijn auto, een nieuwe, zeer grote auto met vier wiel-aandrijving en leren stoelen. Hij rommelde in zijn platenbakje.
'Ik kan het zo gauw niet vinden,' zei de man met de Neus. 'Maar hier, deze is ook leuk.'
Een illegale kopie van een Beatles-cd. John, Paul, Ringo en George keken vanaf een trappenhuis naar beneden. De hoes was een zwart/wit fotokopie.
'Dank je. Geweldig,' zei ik. 'Die had ik nog niet,' loog ik.
'Okay,' zei hij. 'Tot ziens.'
'Tot ziens.'
Nooit meer gezien, natuurlijk.
Ik nam de cd mee naar huis. Terug naar de veiligheid. Of in ieder geval het idee daarvan.

dinsdag 6 december 2011

Leegte

Een nieuwe computer is ook zo'n opruimmoment. Per definitie zou je bijna zeggen, want enkele zondagen geleden zag ik Redmond O'Hanlon op de televisie. Zijn werkhok was een geweldige bende; hij gooit niets weg. Want hij heeft geen computer.
'Daar doe ik niet aan,' zei hij. 'Aan zo'n - zo'n...'
'Laptop?' vroeg de interviewer behulpzaam.
'Nee, zo'n eh, computer. Daar doe ik niet aan.'
Gelukkig voor hem is hij maar met een paar dingen bezig. Als hij naast Wereldreizen ook nog eens Het achttiende eeuwse Operadecor als belangstellingsveld had, was het helemaal niet te doen geweest. Het is zo rommelig in zijn werkhok, de extra boekenkast die de nodige orde zal brengen, zal nooit en te nimmer geplaatst kunnen worden.
In mijn nieuwe computer komt de chaos op de harde schijf. Met het grootste enthousiasme scan ik alle rekeningen, contracten en andere belangrijke papieren in. Van de allerbelangrijkste bewaar ik nog een hardcopy en de rest pleur ik allemaal weg. Hetzelfde lot ondergaan de kookboeken (alles wat ik moet weten staat op het internet), jaargangen van tijdschriften (waarom bewaarde ik die dingen eigenlijk) en eerdere versies van mijn toneelstukken en scripts (staan allemaal op de computer). De stapel oud papier is nu gigantisch. De schuur puilt aan van herinneringen die ik me niet meer hoef te herinneren. Wat zal het leeg worden in mijn werkkamer. Leeg en onpersoonlijk. De ideale werkruimte is een onpersoonlijke ruimte.